Ons afweersysteem, ofwel ons immuunsysteem, verzorgt de afweer tegen bacteriën en virussen. Bacteriën of virussen proberen constant via onze slijmvliezen, huid of darmen ons lichaam binnen te komen. Deze microscopisch kleine ‘beestjes’ proberen binnen te komen om zich daar te voeden en te vermenigvuldigen. Ons immuunsysteem probeert ze zo snel mogelijk te ontdekken en dan onschadelijk te maken. Dit is een levenslange wedstrijd. Na een doorgemaakte infectie onthoudt ons immuunsysteem wat de beste manier is om de bacteriën of virussen aan te pakken. Het geheugen van het immuunsysteem bestaat uit geheugencellen. Dit zijn witte bloedcellen die getraind zijn om te reageren tegen een specifieke bacterie of virus. Een volgende keer kan er dan sneller en beter gereageerd worden. Hetzelfde gebeurt na een vaccinatie. Ook dan maakt het immuunsysteem kennis met de bacteriën of virussen. Dit geheugen blijft vele jaren, soms tientallen jaren, aanwezig en neemt maar langzaam af.
Hoe werkt ons immuunsysteem?
Het immuunsysteem heeft minstens twee mogelijkheden om bacteriën of virussen aan te pakken. De eerste mogelijkheid bestaat uit B-cellen die antistoffen maken. De tweede mogelijkheid bestaat uit T-cellen die zieke, geïnfecteerde cellen opruimen.
B-cellen zijn witte bloedcellen (lymfocyten). Zij zijn in staat om uit te rijpen totdat ze een specifieke antistof maken die bindt aan een stukje van een bacterie of een virus. Als er veel antistoffen binden aan een virus of bacterie kan deze daardoor moeilijker functioneren. Ook wordt de bacterie of virus beter herkend door andere witte bloedcellen (macrofagen) die weer gespecialiseerd zijn in het opeten van bacteriën of virussen. Verder kunnen de gebonden antistoffen ook nog eens extra eiwitten activeren die de schade aan de bacterie of virus nog vele malen versterken. Deze extra eiwitten heten ‘complement’. Het bestaat uit 9 verschillende eiwitten die in het bloed aanwezig zijn. Samen worden ze aangeduid als het ‘complement systeem’.
T-cellen zijn ook witte bloedcellen (lymfocyten). Deze cellen kunnen zieke cellen herkennen en deze opruimen. T-cellen zijn uitgerijpt totdat ze een specifiek eiwit op een zieke cel herkennen. Zo kunnen ze onderscheidt maken tussen een gezonde lichaamscel en een zieke cel. Iedere T-cel ruimt alleen een bepaald soort zieke cellen op. Een voorbeeld zijn cellen die geïnfecteerd zijn met het corona virus. Er zijn T-cellen die deze cellen kunnen opruimen, maar die laten een cel met griepvirus ongemoeid. Virussen verstoppen zich in lichaamscellen en zijn daar onbereikbaar voor antistoffen. T-cellen lossen dit probleem op doordat ze aan het oppervlak van een cel kunnen zien of een cel ziek is. Als ze een zieke cel vinden, kunnen ze deze opruimen.
Auto-immuun ziekten
Er is een ingewikkeld systeem dat er voor zorgt dat de B-cellen of T-cellen alleen reageren op bacteriën of virussen en niet tegen een van de tienduizenden andere eiwitten of cellen in ons lichaam. Toch kan dit wel eens fout gaan. Dan vergist het immuunsysteem zich en gaan B-cellen of T-cellen reageren tegen eiwitten van het eigen lichaam. Hiervoor wordt de term ‘auto-immuniteit‘ gebruikt. Er zijn veel verschillende soorten auto-immuniteit. Ze zijn vrijwel zonder uitzondering heel erg zeldzaam. Myasthenia gravis en het Lambert-Eaton myastheen syndroom zijn allebei auto-immuunziekten.